Trends in mensenhandel

Nederland is een bron-, bestemmings- en doorvoerland voor mannen, vrouwen en kinderen uit Nederland, Oost-Europa, Afrika en Zuid- en Oost-Azië die ten prooi vallen aan mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting en gedwongen arbeid in de landbouw, tuinbouw, catering, voedselverwerking, schoonmaken en gedwongen criminele activiteiten. Bij de kwetsbare bevolkingsgroepen horen Nederlandse meisjes die door jonge mannelijke mensenhandelaren worden weggelokt, niet-begeleide kinderen die asiel aanvragen, vrouwen met een verblijfstatus verkregen door middel van nep- of gedwongen huwelijken, huishoudelijk personeel van buitenlandse diplomaten alsmede in Oost-Europa, Afrika en Azië aangeworven mannen en vrouwen .

Zowel trends en het profiel van zowel de slachtoffers als de daders komen met de eerder genoemde (België) overeen, omdat zowel slachtoffers als daders gebruik maken van de zogenaamde carrousel-methode welke grensoverschrijdend is en vaak via België en Nederland verlopen. Daarom wordt samenwerking gezocht tussen de Belgische en Nederlandse regeringen en bij gelegenheid speelt de Hongaarse regering ook een belangrijke rol. Deze samenwerking impliceert het opzetten van gezamenlijke onderzoekteams [Joint Investigation Teams (JIT)], waarin de politie en het Openbaar Ministerie nauw samen kunnen werken en informatie kunnen delen met hun buitenlandse collega’s om uitbuiting te voorkomen.

 

De institutionele achtergrond

Terwijl de regering van Nederland voor de juridische implementatie zorgt, houden zich ook andere relevante instellingen met het onderwerp van mensenhandel bezig. In 1997 riep de aanbeveling van 1325 ertoe op om een Europees netwerk van zogenaamde nationale rapporteurs Mensenhandel op te richten.

In 2000 was Nederland het eerste land dat de functie Nationaal Rapporteur Mensenhandel (BNRM) in het leven riep die toen door Anna Korvinus werd bekleed.In 2006 werd Anna Korvinus door Corinne Dettmeijer-Vermeulen vervangen die de tweede Nationaal Rapporteur is geworden. In 2009 werden het begrip mensenhandel en de rol van het Bureau Nationaal Rapporteur uitgebreid zodat het ook de strafbare handelingen op het gebied van kinderpornografie omvat. In 2012 werd ook het seksueel geweld tegen kinderen toegevoegd aan de portefeuille van de Nationaal Rapporteur. Het kantoor van de rapporteur doet onderzoek naar het onderwerp mensenhandel en verzamelt gegevens voor de periodieke verslagen over de aard en omvang van mensenhandel in Nederland.

Het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) werd opgericht in 1987 uit een stichting tegen vrouwenhandel. De oprichting van de stichting in 1982 werd geïnspireerd door het tekort aan informatie over de handel in vrouwen en het voorkomen ervan. Tegenwoordig is CoMensha een tweedelijnsinstelling die rapporten over slachtofferschap en de kenmerken ervan opstelt en het verlenen van hulp, zorg en onderdak coördineert. CoMensha wordt gefinancierd door het ministerie van Veiligheid en Justitie. In 1995 lanceerde CoMensha het La Strada netwerk om programma’s te ontwikkelen om de handel in vrouwen in het land van herkomst te voorkomen.

Deze programma's zijn gebaseerd op drie pijlers, te weten:

  • Preventie en onderwijs;
  • Lobby en informatie (verzamelen en delen);
  • Onderdak en begeleiding.

 

Deze programma's werden voor het eerst uitgevoerd in Polen en de Tsjechische Republiek. Intussen is La Strada een onafhankelijk Europees netwerk met hoofdkantoor in Amsterdam geworden en telt acht leden: Polen, Tsjechië, Wit-Rusland, Oekraïne, Bulgarije, Moldavië, Macedonië en Nederland.

Naast de BNRM en CoMensha die de lokale zorg coördineren, spelen de eerstelijnsinstellingen een uitermate belangrijke rol.

Deze instellingen zijn in verschillende provincies aanwezig en omvatten:

  • Drie COSM instituten (HVO-Querido, PMW, Jade);
  • SHOP; Moviera;
  • Fier Fryslan;
  • MJD;
  • Gemeente Weert (Provincie Limburg);
  • Veilig Thuis Brabant-Noordoost.

 

Hongaarse slachtoffers in Nederland

Hongaarse slachtoffers vereisen een specifieke aanpak, omdat zij zonder goede redenen, zoals extreme geweld, onderdrukking of gevoelens van onrechtvaardigheid niet makkelijk stappen ondernemen. Tegelijkertijd vormen Hongaren slechts een kleine groep in de Nederlandse samenleving, dus het is niet gemakkelijk vrijwilligers of medewerkers met Hongaars als moedertaal te vinden. Daarom is het nogal moeilijk om met deze specifieke doelgroep contacten te leggen. Doordat de talen helemaal niet op elkaar lijken, is de communicatie ook moeizaam.

Een andere complicerende factor is dat Hongaarse slachtoffers vaak verdwijnen uit het systeem, vermoedelijk terug naar Hongarije. Dit maakt het moeilijk om de slachtoffers en de fase van hun doorverwijzing in de gaten te houden, hun algemene voortgang en behoeften te volgen.

De zorgcoördinator in Den Haag heeft bijvoorbeeld een Hongaars sprekende contactpersoon die in contact staat met mogelijke slachtoffers. Omdat de toegang makkelijker is, wordt ze vaak benaderd door vrouwen met allerlei vragen, variërend van vragen betreffende informatie over abortus tot vragen over het herwinnen van de voogdij in Hongarije. Maar zelfs in deze situatie is er niet voldoende kennis ter beschikking om een beter beeld te krijgen van de mogelijkheid van grensoverschrijdende verwijzing.